Rasstandaard Oud Duitse Herder

Rasstandaard Oudduitse Herder

De Oudduitse herder is geen oud ras. Het ras is ontstaan uit de "gewone" Duitse herdershond. Vroeger was "Duitse Herder" nog geen rasnaam maar een verzamelnaam voor verschillende soorten herders-honden.

Door éénkleurige honden uit te sluiten van de fok en later ook de ruw-en langharige honden is het populaire ras "Duitse Herder", zoals wij hem nu kennen, ontstaan. Er worden nog steeds langharige herders uit "gewone" Duitse herders geboren maar ze worden door de SV als een fokuitsluitende fout bestempeld. (waar de liefhebbers zich niet veel van aantrekken....)

Rond het einde van de 18e eeuw wilde Ritmeester Max von Stephanitz een diensthond , een sterke, moedige hond met goede werkkwaliteiten en een wolfachtig uiterlijk. Zijn ideale hond vond hij op een tentoonstelling van gebruikshonden in Frankfurt. De hond heette Hektor Linksrhein. Hij besloot deze hond aan te kopen en op 22 april 1899 bracht de Ritmeester deze hond uit op een tentoonstelling in Karlsruhe onder de naam : Horand vom Grafrath

Op dezelfde dag richtte hij de Deutschen Schäferhunde-Verein (SV) op. In september 1899 werd de rasstandaard van de Duitse Herdershond aangenomen en in mei 1900 werd het fokregister (Zuchtbuch) goedgekeurd met als stamvader van de huidige Duitse Herder : Horand vom Grafrath. Hij werd dus de eerste hond met een stamboom : SZ-nummer 01
Horand vom Grafrath
In 1984 werd in Duitsland door de grote groep liefhebbers van de langharige herdershond het "Langhaar-Schäferhunde-Verband Deutschland" opgericht. Er werd met uitsluitend langharige honden verder gefokt en zo ontstond het ras Oudduitse Herder.

Het verschil tussen de Oudduitse herdershond en de Duitse herderhond is de lengte van de vacht. Door zijn lange haren toont de Oudduitse herder machtiger dan de Duitse herder. Verder is zijn ruglijn recht en niet schuin aflopend zoals bij de Duitse herder. Zijn inzetmogelijkheden zijn net als bij de Duitse herder breed: beschermhond, diensthond, reddingshond, blindengeleidehond of familiehond.

Algemeen voorkomen :
De Oudduitse herder is middelgroot, krachtig gebouwd en goed gespierd, de botten droog en de totale structuur vast.

Belangrijke maten :
De schofthoogte voor de reu is 60 cm tot 68 cm, voor een teefje 55 cm tot 63 cm.

Karakter :
De Oudduitse herder moet van nature evenwichtig, stabiel, zelfverzekerd, absoluut spontaan en goedmoedig zijn, daarnaast opmerkzaam en leidend. Hij beschermt zijn huis en degene die hij liefheeft. Hij is intelligent, makkelijk te trainen en werkt graag voor zijn baas. Voor kinderen en andere dieren is hij zacht en lief.

Hoofd:
Het hoofd is licht gewelfd en in proportie met het lichaam. De breedte en lengte van de bovenschedel zijn nagenoeg gelijk. Boven- en ondergebit zijn krachtig gevormd. De neusrug recht, een onderbreking van de lijn naar beneden of naar boven is niet gewenst. De lengte van de snuit is gelijk aan de lengte van schedelbasis tot stop. De lippen zijn strak, sluiten goed en zijn donker van kleur.

Gebit :
Het gebit moet krachtig, gezond en volledig zijn, 42 tanden en kiezen (20 boven en 22 onder). De Oudduitse herder heeft een schaargebit, d.w.z. de snijtanden moeten als een schaar over elkaar sluiten, waarbij de snijtanden van het bovengebit als een schaar die van het ondergebit oversluiten. Achter- voor- of rugbijten is een fout, net als grote tussenruimtes tussen de tanden. Fout is ook een rechte lijn van de snijtanden. De kaakbeenderen moeten krachtig ontwikkeld zijn, zodat de tanden diep in de kaaklijn zijn ingebed.

Ogen :
De ogen zijn middelgroot, amandelvormig, liggen een beetje schuin en mogen niet uitpuilen. De oogleden sluiten goed aan de oogbol aan. Ze mogen niet naar binnen krullen of van de oogbol afhangen. De kleur van de ogen is zo mogelijk donker. Lichte, stekende ogen zijn niet gewenst, omdat zij de uitdrukking van de hond beïnvloeden.

Oren :
De Oudduitse herdershond heeft staande oren van middelmatige grootte, die rechtop staan en beiden dezelfde kant op wijzen (mogen niet naar de zijkant ingetrokken zijn), ze zijn spits uitlopend en staan strak naar voren. Tiporen en hangoren worden gezien als fout. De hoogte is gelijk aan of iets groter dan de wijdte aan de basis. Wanneer het oor voorwaarts gevouwen wordt om de lengte te meten mag de tip niet over het bovenste ooglid reiken.

Neus :
De neus moet zwart zijn.

Hals :
De hals moet krachtig, goed gespierd en zonder losse keelhuid zijn. De hals is betrekkelijk lang en licht gebogen.De hoek met de romp (horizontaal) is ongeveer 45%.

Borst :
De borst moet middelmatig breed zijn, de onderborst zo mogelijk lang en uitgesproken. De borstdiepte moet ongeveer 45 tot 48% van de borsthoogte zijn. Het borstbeen moet voor het schouderprofiel te zien zijn.

Lichaam :
De bovenlijn verloopt van de halsaanzet over de goed ontwikkelde schoft en over de horizontale heel licht aflopende rug tot het licht aflopende kruis zonder zichtbare onderbreking. De rug is vast, krachtig en goed gespierd. De lendenen zijn breed, krachtig ontwikkeld en goed gespierd. Het kruis moet lang en licht aflopend (ca. 23° t.o.v. horizontaal) zijn en zonder onderbreking moet de bovenlijn in de staartaanzet overgaan.

Staart :
De staart is gepluimd en reikt tot het midden van de achtervoet. Ze is aan de onderkant wollig behaard en wordt in flauwe bocht afhangend gedragen, waarbij ze bij opwinding of in beweging sterker hoog gedragen wordt, echter niet hoger dan de ruglijn.

Ledematen :
De voorste ledematen zijn van alle kanten bezien recht, het vooraanzicht absoluut parallel. Schouderblad en bovenarm zijn even lang en goed gespierd aan de romp bevestigd. De hoek tussen schouderblad en bovenarm is met 90° perfect, in de regel tot 110°. De ellebogen mogen nog in stilstand nog in beweging uitgedraaid zijn en evenmin ingedraaid zijn. De onderarmen zijn van alle kanten bezien recht, en staan t.o.v. elkaar absoluut parallel, droog en goed gespierd. De voorste middenvoet heeft een lengte van ongeveer 1/3 van de onderarm en heeft daarmee een hoek van ca. 20° tot 22°. Zowel een te scheef (meer dan 22°) als een te recht (minder 20°) staande middenvoorvoet beïnvloeden de gebruikswaarde, in het bijzonder de conditie.

Poten :
De poten zijn rond, goed gesloten en gewelfd, de zolen dik en stevig maar niet broos. De nagels zijn krachtig en donker van kleur. Wolfsklauwtjes mogen,indien aanwezig,van de achterledematen verwijderd worden.

Achterhand :
De stand van de achterhand is licht naar achteren, waarbij de achterledematen van achter gezien parallel aan elkaar staan. Boven- en onderbeen zijn bij benadering even lang en vormen een hoek van ca. 120°, de botten zijn krachtig en goed gespierd. Het spronggewricht is krachtig gevormd en vast, de achtermiddenvoet staat loodrecht onder het spronggewricht.

Gangwerk :
De Oudduitse herderhond is een draver, de ledematen moeten in lengte en hoeken goed op elkaar afgestemd zijn. Iedere neiging tot overontwikkeling van de achterhand vermindert de stabiliteit en de conditie en daarmee ook de gebruikswaarde. Bij de juiste verhoudingen in bouw en hoeken ontstaat een ruim omvattend, vlak over de grond functionerend gangwerk dat de indruk geeft alsof hij zich moeiteloos voortbeweegt. Bij een naar voren geheven kop en een licht opgeheven staart ontstaat bij een rustige en gelijkmatige draf, van de orenspitsen via de nek en rug tot aan het puntje van de staart een licht deinende en niet onderbroken ruglijn.

Huid :
De huid ligt (los), zonder echter plooien te vormen.

Vacht :
Kwaliteit van het haar: de juiste beharing is het lange stokhaar met onderwol. De dekharen zijn langer, niet altijd recht en niet strak tegen het lichaam liggend. Vooral in de oorschelp, achter de oren, op de rug van de onderarm en vaak ook in de lendenstreek, zijn de haren duidelijk langer. De nek heeft uitgesproken manen die reiken tot de borst. Bij de ellebogen tot de middenvoorvoet vormen zich vlaggen. De broek is lang en dicht.
Stokhaar - middelmatig lange dekharen met onderwol
Langstokhaar - langere dekharen met onderwol
Langhaar - lange dekharen zonder of met geringe onderwol

Kleuren :
De Oudduitse herder kent diverse kleurenvariaties van helemaal zwart tot zwart met roodbruin, bruin, gele tot lichtgrijze tekeningen, licht-en donker wolfsgrauw, zwart zadel en masker. Het puntje van de neus moet bij alle kleurvarianten zwart zijn. Het ontbreken van het masker, lichte tot stekende ogen zijn net als lichte tot witachtige tekening van de borst en binnenkanten, lichte nagels en rode staartpunt tekenen van een zwak pigment. De onderwol vertoont een lichte kleur grijs.